Broedvogelinventarisatie te Molsbroek-Lokeren in 1999,

en een vergelijking met vroegere inventarisaties.

 

 

Joris Everaert

 

 

Inleiding

In het voorjaar van 1999 werd er een broedvogelinventarisatie uitgevoerd in het Molsbroek te Lokeren (Oost-Vlaanderen). Het gebied heeft een kleurrijke vogelgeschiedenis, en verschillende broedgevallen van zeldzame soorten bevestigen de belangrijkheid van het gebied. Het was dan ook mogelijk om de resultaten van de inventarisatie in 1999 ééns te vergelijken met vroegere inventarisaties.

Materiaal en methode

Het 80 hectare grote Molsbroek te Lokeren wordt sinds 1970 beheerd door de regionale natuurvereniging vzw Durme. Het beheersplan van het reservaat is erop gericht het mozaïek van biotopen te behouden en te verrijken. Zo zijn er binnen de dijken die het gebied omzomen zowel natte als droge hooilanden, verruigde en ‘gezonde’ rietvelden, elzenbroek, moeras, populierenaanplant en aanpalend een dennenbos en rivierduin terug te vinden. In het reservaat wordt met twee verschillende watertafels gewerkt. In de vlakte tegenover het bezoekerscentrum bevindt zich de hoogwaterkom afgestemd op de talrijke watervogels. Naast enkele ‘gezonde’ rietveldjes kwam hier een typische zeggen- en liesgrasvegetatie met Lisdodde Typha latifolia, Waterzuring Rumex hydrolapathum, Gele Lis Iris pseudacorus, e.d. tot stand. In de laagwaterkom (langsheen de Durme) vinden we natte hooilanden, drassige zeggenweides en rietvelden. Het extensief begrazen door runderen heeft hier overduidelijk haar nut bewezen. Hier ligt het waterpeil gemiddeld 20 à 30 centimeter lager dan in de hoogwaterkom.

De gebruikte inventarisatiemethode is deze der uitgebreide territoriumkartering (Hustings et al., 1989). Voor de zangvogels werden telkens zingende mannetjes in kaart gebracht. Bij de overige soorten werden koppels en/of nesten geteld. Om een zo goed mogelijk beeld te verkrijgen van de broedvogelpopulaties werden gedurende de periode april-juli acht inventarisatiedagen gehouden die telkens het gehele gebied bestreken. Deze resultaten konden bovendien nog verder aangevuld worden door verschillende bruikbare losse waarnemingen en een zestal nachtelijke inventarisaties.

 

Resultaten en discussie

1. Algemene bespreking.

Bij de inventarisatie in 1999 werden minstens 61 broedvogelsoorten vastgesteld, en 7 mogelijke. Een vergelijking met de overige inventarisaties staat weergegeven in tabel 1. Er konden sinds 1968 reeds 82 zekere en vijf mogelijke broedvogelsoorten waargenomen worden in het Molsbroek.

 

Soort

1968

1981

1992

1993

1995

1999

 

 

 

 

 

 

 

Dodaars (Tachybaptusruficollis)

5

4

4

6

6

9

Fuut (Podiceps cristatus)

-

6

5

5

13

8-10

Geoorde Fuut (Podiceps nigricollis)

-

-

-

-

-

3

Woudaapje (Ixobrychus minutus)

(1)

-

1

-

-

-

Kwak (Nycticorax nycticorax)

-

-

-

-

-

(1)

Knobbelzwaan (Cygnus olor)

-

2

2

2

1

4

Canadese Gans (Branta canadensis)

-

-

2

2

3

10-13

Nijlgans (Alopochen aegyptiacus)

-

-

-

-

-

1

Bergeend (Tadorna tadorna)

-

-

1

2

2-3

(2)

Krakeend (Anas strepera)

-

-

6

8

6

8

Wintertaling (Anas crecca)

-

-

-

(1)

-

(1)

Wilde Eend (Anas platyrhynchos)

Alg

Alg

Ca. 30

Ca. 30

25-30

22-30

Zomertaling (Anas querquedula)

-

(1)

-

(3)

-

2-3

Slobeend (Anas clypeata)

-

3

?

Ca. 10

6-8

8-10

Kuifeend (Aythya fuligula)

-

(1)

3

3

6

4-9

Sperwer (Accipiter nisus)

-

-

-

1

1

1

Buizerd (Buteo buteo)

-

-

-

-

(1)

1

Torenvalk (Falco tinnunculus)

-

-

-

-

1

1

Boomvalk (Falco subbuteo)

-

-

-

-

-

(1)

Fazant (Phasianus colchicus)

-

2

?

?

?

6

Waterral (Rallus aquaticus)

-

3

6

6

1-2

4-5

Porseleinhoen (Porzana porzana)

=1

-

13

7

-

4

Waterhoen (Gallinula chloropus)

Alg

Alg

Alg

Alg

Alg

28-35

Meerkoet (Fulica atra)

Alg

Alg

Alg

Alg

Alg

32-35

Kievit (Vanellus vanellus)

5

3

-

-

-

-

Zwartkopmeeuw (Larus melanocephalus)

-

-

-

2

-

1

Kokmeeuw (Larus ridibundus)

-

-

1058

1800

Ca. 2500

Ca. 2100

Holenduif (Columba oenas)

-

5

56

52

56

43

Houtduif (Columba palumbus)

4

9

?

?

?

20

Turkse Tortel (Streptopelia decaocto)

3

3

-

-

-

1

Zomertortel (Streptopelia turtur)

-

1

2

3-4

4

2

Koekoek (Cuculus canorus)

-

-

2

2

?

1

Ransuil (Asio otus)

-

1

-

1

1

1

IJsvogel (Alcedo atthis)

1

1

2

3

4

2

Draaihals (Jynx torquilla)

-

(1)

-

-

-

-

Groene Specht (Picis viridis)

-

-

2

3

1

1

Grote Bonte Specht (Dendrocopos major)

-

2

3

3

4

2

Kleine Bonte Specht (Dendrocopos minor)

-

-

1

2

-

-

Veldleeuwerik (Alauda arvensis)

6

-

-

-

-

-

Boompieper (Anthus trivialis)

17

-

-

-

-

-

Graspieper (Anthus pratensis)

1

3

-

-

-

-

Gele Kwikstaart (Motacilla flava)

6

-

-

-

-

-

Witte Kwikstaart (Motacilla alba alba)

2

1

6

6

3

1

Winterkoning (Troglodytes troglodytes)

13

28

?

7

17

34-36

Heggenmus (Prunella modularis)

13

11

?

11

8

15-16

Roodborst (Erithacus rubecula)

3

3

?

6

7

7

Nachtegaal (Luscinia megarhynchos)

-

-

1

2

-

-

Blauwborst (Luscinia svecica)

3

3

?

8

8

6-8

Zwarte Roodstaart (Phoenicurus ochruros)

1

1

-

-

2

-

Roodborsttapuit (Saxicola torquata)

1

-

-

-

-

-

Merel (Turdus merula)

5

20

?

?

8

20

Zanglijster (Turdus philomelos)

6

14

?

6

7

4

Grote Lijster (Turdus viscivorus)

4

3

?

5

4

1

Cetti’s Zanger (Cettia cetti)

-

-

-

-

1

-

Sprinkhaanzanger (Locustella naevia)

-

-

-

7

1

1

Snor (Locustella luscinioides)

-

-

-

-

-

(1)

Rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus)

50

18

4

4

5

6

Bosrietzanger (Acrocephalus palustris)

15

40

?

23

32

16-18

Kleine Karekiet (Acrocephalus scirpaceus)

4

27

?

17

25

26-30

Spotvogel (Hippolais icterina)

7

8

2

3

2

-

Braamsluiper (Sylvia curruca)

-

2

2

2

2

-

Grasmus (Sylvia communis)

27

7

11

11

14

9

Tuinfluiter (Sylvia borin)

9

17

7

7

10

13-15

Zwartkop (Sylvia atricapilla)

1

11

8

8

12

15-17

Tjiftjaf (Phylloscopus collybita)

4

10

?

21

25

16-18

Fitis (Phylloscopus trochilus)

13

11

?

9

8

3

Goudhaantje (Regulus regulus)

-

2

1

1

1

1

Grauwe Vliegenvanger (Muscicapa striata)

1

3

3

3

3

1

Staartmees (Aegithalos caudatus)

-

1

?

5

4

2-3

Matkop (Parus montanus)

5

2

?

3

3

4

Pimpelmees (Parus caeruleus)

-

4

?

5

5

5-6

Koolmees (Parus major)

-

2

?

6

9

10

Boomkruiper (Certhia familiaris)

-

(1)

1

1

3

2-3

Wielewaal (Oriolus oriolus)

1

1

-

1

-

-

Klapekster (Lanius excubitor)

1

-

-

-

-

-

Vlaamse Gaai (Garrulus glandarius)

-

1

?

3

1

1

Ekster (Pica pica)

2

3

?

?

6

4

Zwarte Kraai (Corvus corone corone)

1

1

2

2

3

4

Spreeuw (Sturnus vulgaris)

-

-

-

5

5

2

Vink (Fringilla coelebs)

3

5

?

5

5

13-15

Groenling (Carduelis chloris)

6

1

-

3

3

(1)

Putter (Carduelis carduelis)

-

-

-

1

1

(1)

Kneu (Carduelis cannabina)

22

3

-

3

-

-

Geelgors (Emberiza citrinella)

8

-

-

-

-

-

Rietgors (Emberiza schoeniclus)

40

16

?

5

6

5

Tabel 1 : Aantalverloop van de broedvogelsoorten te Molsbroek/Lokeren over de inventarisatiejaren 1968, 1981, 1992, 1993, 1995 en 1999. Bij de mogelijke broedvogels staat het aantal broedgevallen/territoria tussen haakjes weergegeven.

Broedvogels van de Vlaamse Rode Lijst zijn in het vet gedrukt (Devos & Anselin, 1999).

Een kleine helft van de vastgestelde broedvogelsoorten bleef ongeveer gelijk of vertoonde slechts een lichte stijging of daling. De nieuwe soorten sinds 1981 of later zijn talrijker dan de verdwenen soorten (Tab. 2).

 

Nieuw (30-34, sinds 1981 of later)

Sterk gestegen (11)

Sterk gedaald (3)

Verdwenen (15,

sinds 1981 of later)

Fuut

Geoorde Fuut

(Kwak)

Knobbelzwaan

Canadese Gans

Nijlgans

Bergeend

Krakeend

(Wintertaling)

Zomertaling

Slobeend

Kuifeend

Sperwer

Buizerd

Torenvalk

(Boomvalk)

Fazant

Waterral

Zwartkopmeeuw

Kokmeeuw

Holenduif

Zomertortel

Koekoek

Ransuil

Groene Specht

Grote Bonte Specht

Sprinkhaanzanger

(Snor)

Goudhaantje

Staartmees

Pimpelmees

Koolmees

Boomkruiper

Vlaamse Gaai

Spreeuw

Fuut

Canadese Gans

Krakeend

Slobeend

Kuifeend

Kokmeeuw

Kleine Karekiet

Zwartkop

Tjiftjaf

Koolmees

Vink

Rietzanger

Spotvogel

Fitis

Rietgors

Kievit

Kleine Bonte Specht

Veldleeuwerik

Boompieper

Graspieper

Gele Kwikstaart

Nachtegaal

Roodborsttapuit

Spotvogel

Braamsluiper

Wielewaal

Klapekster

Kneu

Geelgors

 

 

 

 

 

Tabel 2 : Veranderingen in de broedvogelpopulatie te Molsbroek/Lokeren. Mogelijke broedvogels staan tussen haakjes weergegeven. Broedvogels van de Vlaamse Rode Lijst zijn in het vet gedrukt (Devos & Anselin, 1999).

 

Het grote aantal nieuwe broedvogelsoorten (sinds 1981 of later) is hoopgevend (Tab. 2). In vergelijking met de verdwenen broedvogels zijn veel nieuwe ‘water’- en moerasvogels op te merken. Minder positief is de toename van Canadese Gans en Nijlgans. Deze exoten nemen vaak de niches in van onze inheemse broedvogels. Bijkomend probleem is dat deze soorten hier geen (of weinig) natuurlijke vijanden hebben. Er zou daarom moeten overwogen worden om deze populaties op niet-natuurlijke wijze sterk in te krimpen, voor het te laat is. Sinds 1991 vestigde zich een kolonie Kokmeeuwen in de moerasvlakte van het reservaat. Tabel 3 geeft hiervan een overzicht. Oorspronkelijk is de Kokmeeuw een kustbewoner. Menselijke activiteiten zoals het aanleggen van storten en het overvloedig gebruik van meststoffen op de akkers hebben ervoor gezorgd dat er een verschuiving naar het binnenland is opgetreden. Een dergelijke kolonie heeft natuurlijk belangrijke gevolgen voor het Molsbroek. Allereerst is er het ‘lawaai’ van de luidkeels roepende vogels, die nu vooral door sommige omwonenden ‘gehaat’ worden. Door de uitwerpselen van de vele Kokmeeuwen neemt de hoeveelheid stikstof en fosfaten toe. Op korte termijn leidt dit tot een hogere dierlijke en plantaardige productie, met positieve gevolgen voor verschillende water- en moerasvogels. De sterke toename in het Molsbroek van soorten zoals de Dodaars, Fuut, Geoorde Fuut, Slobeend en Kuifeend kan daarvan het bewijs zijn. Het ‘lawaai’ van de vele Kokmeeuwen heeft ook zo zijn voordeel. Door het lawaai worden sommige nachttrekkers zoals bijvoorbeeld het Porseleinhoen ongetwijfeld aangetrokken. In 1992 (het eerste jaar met een grote kolonie Kokmeeuwen) werden maar liefst 13 roepposten van het Porseleinhoen vastgesteld. Er werd in 1992 ook sinds lange tijd een Snor en een Grote Karekiet Acrocephalus arundinaceus gehoord. Een koppel Woudaapjes broedde er succesvol. Voor het eerst verbleven in mei en juni ook twee Kwakken. Sinds 1998 broedt ook de Geoorde Fuut in het reservaat. Deze soort staat er zelfs voor bekend graag in kokmeeuwenkolonies te broeden. Op langere termijn kan overbemesting door de uitwerpselen van de vele Kokmeeuwen echter leiden tot overvloedige algenbloei en een sterke afname van waterinsecten, vissen en hogere planten in het gebied, met als gevolg dat veel eenden, futen, Blauwe Reigers en andere soorten niet meer kunnen foerageren (Roos & Vintges, 1992). Een drastische verarming van de biodiversiteit dus. De overwoekering door Waterzuring Rumex hydrolapathum in de moerasvlakte is daar nu al een voorteken van. In de toekomst zal er dus misschien een ‘alternatief’ moeten gevonden worden. Het vangen met netten is waarschijnlijk nog de beste methode om de kokmeeuwenkolonie wat in te krimpen. Een wat kleinere kolonie zal vast en zeker nog genoeg decibels de lucht insturen om bepaalde trekvogels aan te lokken.

 

Broedseizoen

Aantal bezette nesten

1990

1991

1992

1993

1994

1995

1996

1997

1998

1999

1

56

1058

1800

Ca. 2200

Ca. 2500

Ca. 3000

Ca. 1800

Ca. 2200

Ca. 2100

Tabel 3 : Aantal nesten van de Kokmeeuw te Molsbroek/Lokeren.

 

De opvallende toename van een aantal soorten is zeker positief te noemen (Tab. 2).

De toename van de Kleine Karekiet staat in schril contrast met de afname van de Rietzanger. De typische bosvogels gingen ook sterk vooruit, wat natuurlijk het gevolg is van de geleidelijke verbossing van sommige percelen in het gebied.

De sterke afname van het aantal territoria van de Rietzanger, Fitis en Rietgors is zorgwekkend (Tab. 2). De Rietzanger nam in de jaren ’80 overal sterk af. Dat zou het gevolg zijn van het verdwijnen van tal van moerasbiotopen en slechte omstandigheden (droogte) in en op weg naar de overwinteringsgebieden in zuidelijk Afrika. Bekend zijn de dramatische aantalsafnames in de jaren ’70 en ’80 van soorten die in de Sahel overwinteren. Vooral de jarenlange droogte, waarschijnlijk in combinatie met droogleggingen en andere waterbouwkundige ingrepen hadden (en hebben) duidelijk negatieve consequenties voor een aantal zangvogels. Tijdens de trek zijn er ook problemen. Het hoofdvoedsel van de Rietzangers bestaat dan uit bladluizen die vooral voorkomen in rietvelden waarvan de planten nog groeien. Aangezien in het najaar de rietvelden in het Middellandse Zeegebied arm zijn aan bladluizen tengevolge van de droogte, volstaan de vetreserves niet meer om de Sahara over te steken (Sovon, 1987). Opvallend is wel dat er in de zomer van 1990 zeer weinig neerslag in de Sahel is gevallen en dat 1991 daarentegen veel beter is geweest. Het is mogelijk dat de in 1992 geconstateerde vooruitgang van een aantal zomervogels hiermee samenhangt (Foppen & Reijnen, 1996). In 1996 werd de Vlaamse populatie zeer ruw geschat op ongeveer 400-600 broedparen (Devos & Anselin, 1999). Momenteel is er een stabilisatie merkbaar, ook in het Molsbroek.

De Fitis overwintert eveneens in zuidelijk Afrika. Verscheidene onderzoeken tonen net zoals in het Molsbroek een sterke daling van deze soort. Men zou zich dan kunnen afvragen of de extreme droogte in de overwinteringsgebieden hiervoor verantwoordelijk zijn. De Fitis is echter geen echte Sahel overwinteraar. Er wordt aangenomen dat de vogels uit onze regio net ten zuiden van de Sahel overwinteren vanaf de kuststrook van West-Afrika tot in Zuid-Afrika (Cramp, 1992). De soort maakt in de winter gebruik van vele typen habitat met enige opslag. Een binding met door neerslag beïnvloede systemen zoals die voor de Rietzanger met moerassen langs grote rivieren (o.a. Niger) het geval is, lijkt niet aanwezig. Onduidelijk evenwel is in hoeverre de neerslagcondities in de Sahel maatgevend zijn voor de omstandigheden in omliggende gebieden en hoe de daar overwinterende soorten reageren op droogteperioden (Foppen & Reijnen, 1996).

De achteruitgang van de Rietgors werd in Vlaanderen vastgesteld na de drie opeenvolgende strenge winters vanaf 1984. Habitatvernieling wordt ook als een zeer belangrijke oorzaak aanzien. Het verdwijnen van Riet door o.a. het droogleggen van moerassen en weiden, en het verstevigen van rivieroevers. De verdroging geeft aanleiding tot struweelvorming en verbossing. In 1996 werd de Vlaamse populatie zeer ruw geschat op ongeveer 100-1000 broedparen (Devos & Anselin, 1999).

De meeste verdwenen broedvogels blijken soorten te zijn die overal in Vlaanderen sterk achteruit gingen (Tab. 2). De meeste zijn dan ook opgenomen in de Rode Lijst van de Vlaamse broedvogels. Het zijn o.a. soorten van moerassen en kleinschalige landschappen. Het verdwijnen van de Klapekster in het Molsbroek, die jaarlijks (tot 1968) tot broeden kwam in de enclave, was het gevolg van habitatvernieling en verstoring.

2. Zeldzame broedvogelsoorten.

De ornithologische belangrijkheid van het gebied wordt al snel duidelijk als we enkele zeldzame en schaarse broedvogelsoorten bekijken van de laatste 10 jaar

(Tab. 1 & 4).

Geoorde Fuut: sinds 1998

Woudaapje: zeker in 1992 (zie tekst)

(Kwak): mogelijk in 1999

(Wintertaling): mogelijk in 1999

Zomertaling: jaarlijks sinds 1997

(Boomvalk): mogelijk in 1999

Porseleinhoen: variabel (zie tekst)

Zwartkopmeeuw: variabel

IJsvogel: jaarlijks

Kleine Bonte Specht: 1992 en 1993

Cetti’s Zanger: 1995 en 1998 (zie tekst)

Sprinkhaanzanger: +- jaarlijks sinds 1993

(Snor): mogelijk in 1999

Rietzanger: jaarlijks

Tabel 4 : Zeldzame/Niet jaarlijkse broedvogels van de laatste 10 jaar te Molsbroek/Lokeren. Mogelijke broedvogels staan tussen haakjes weergegeven.

Broedvogels van de Vlaamse Rode Lijst zijn in het vet gedrukt (Devos & Anselin, 1999).

In 1992 kon een zeker broedgeval van het Woudaapje vastgesteld worden in het Molsbroek. Er werden toen vijf jongen grootgebracht. In 1968, 1969, 1971, 1983 en 1997 waren er mogelijke broedgevallen. Benevens het broedgeval in het Molsbroek werden in 1992 voor heel België slechts drie andere broedgevallen gemeld (Mauro & Craps, 1994)! Tot de jaren ’60 nestelden ongeveer 150 paar in Vlaanderen. Vanaf dan deed zich een gestage afname voor. Momenteel broeden er minder dan 5 paar Woudaapje in Vlaanderen (Devos & Anselin, 1999). Het lijkt erop dat de soort niet meer zal kunnen ontsnappen aan de status van ‘onregelmatige broedvogel’.

Het Porseleinhoen is nog zo’n zeldzame broedvogel in Vlaanderen. De populatie in het Molsbroek toont duidelijke schommelingen. In 1968 werd de soort er als broedvogel gemeld (juiste aantal territoria onbekend). In 1992 werden er bij intensief nachtelijk inventariseren maar liefst 13 territoria vastgesteld (Mauro, 1994). Dat was vermoedelijk het gevolg van een tactische waterpeilverhoging tijdens het voorjaar om de kokmeeuwenkolonie wat in toom te houden. In 1993 konden nog 7 roepposten gehoord worden, maar de jaren daarop vertoonde de soort er een typisch karakter van een niet jaarlijkse broedvogel. De 4 territoria van 1999 is weer een lichte uitschieter.

Echt geschikte terreinen voor deze soort zijn zeldzaam in Vlaanderen en jaren met enkele tientallen territoria zijn zeer uitzonderlijk. Momenteel worden er jaarlijks slechts enkele territoria gemeld in Vlaanderen. De soort vergt wel een aangepaste inventarisatiemethode en is zonder twijfel wat talrijker dan de gegevens doen uitschijnen (Anselin et al., 1998).

Sinds 1920 heeft de Cetti’s Zanger zijn broedareaal vanuit Zuid-Europa bestendig in noordnoordoostelijke richting uitgebreid. In Vlaanderen werd in 1968 een eerste broedgeval opgetekend. Vanaf 1971 nam deze soort een razendsnelle uitbreiding in Vlaanderen. Gedurende de periode 1971-1979 werd ook telkens één territorium van de Cetti’s Zanger vastgesteld in het Molsbroek. De strenge winter 1978/1979 deelde echter harde klappen uit en de Vlaamse populatie stortte in elkaar. Na de strenge winters in de jaren ’80, verdween de soort tijdelijk als broedvogel in Vlaanderen. Sinds enkele jaren is een voorzichtig herstel merkbaar, met enkele jaarlijkse territoria (Devos & Anselin, 1996). Dat is ook te merken in het Molsbroek. In 1995 werd na een jarenlange afwezigheid weer een zangpost vastgesteld. Ook in 1998 kon de luide zang van deze soort weer gehoord worden in het Molsbroek.

3. Habitatkeuze van enkele soorten.

Het gebied werd ingedeeld in een aantal habitattypes. De water- en moerasvogels kwamen tot broeden in de moerasvlakte en zijn niet nader bestudeerd. Voor de zangvogels kon een gedetailleerdere beschrijving gegeven worden van het habitat. De rietvegetaties werden onderverdeeld in Riet (‘zuiver’) en ruig Riet. Verder kon er ook struweel worden onderscheiden, en de verschillende bostypes waren Populier, Els-Wilg, Berk en Spar-Den.

De resultaten voor de rietvogels staan weergegeven in tabel 5. Voor het aantal territoria (n) werd het minimumaantal gebruikt. De resultaten komen vrij goed overeen met andere studies, doch voor Blauwborst wordt meestal gemeld dat hij voornamelijk voorkomt in verlande rietvegetaties met struikopslag (Sierdsema, 1997; Van Der Hut, 1989).

Blauwborst (n= 6)

Kleine Karekiet (n=26)

Voornamelijk in ‘zuiver’ Riet 

(+- 80 %).

Rietzanger (n= 6)

Rietgors (n= 5)

Zowel in ‘zuiver’ Riet als ruig Riet

(+- 50-50 %).

Bosrietzanger (n= 16)

Voornamelijk in het ruig Riet   (+- 70 %).

Tabel 5: Habitatkeuze van de rietvogels te Molsbroek/Lokeren.

 

De resultaten voor de struweel/bosvogels staan weergegeven in Tabel 6. Enkel de meest voorkomende soorten (n3) zijn er weergegeven. Er is ook hier een vrij goede overeenkomst met de beschreven literatuur (Cramp, 1988; Lust et al., 1995; Sierdsema, 1997).

Grasmus (n= 9)

Zowel in de struwelen als in het ruig Riet (+- 50-50 %).

Heggenmus (n= 15)

Tuinfluiter (n= 13)

Voornamelijk in de struwelen

( 65 %).

Winterkoning (n= 34)

Merel (n= 20)

Zanglijster (n= 4)

Zwartkop (n= 15)

Zowel in de struwelen als in de verschillende bostypes, vnl. Els-Wilg.

Roodborst (n= 7)

Tjiftjaf (n= 16)

Matkop (n= 4)

Pimpelmees (n= 5)

Koolmees (n= 10)

Vink (n= 13)

Bijna uitsluitend in de verschillende bostypes, vnl. Els-Wilg ( 75 %).

Tabel 6: Habitatkeuze van de overige meest voorkomende zangvogels te Molsbroek/Lokeren.

 

Samenvatting

Het broedseizoen 1999 leverde minimum 61 vogelsoorten op in het Molsbroek. Sinds 1968 werden in het gebied reeds 82 zekere broedvogelsoorten vastgesteld.

Een aantal in Vlaanderen zeer zeldzame en schaarse broedvogels bezorgen het reservaat een belangrijke ornithologische waarde. Broedgevallen/zangposten zoals die van het Woudaapje, Porseleinhoen en Cetti’s Zanger, maar ook van Geoorde Fuut, Zomertaling, Zwartkopmeeuw, IJsvogel, Sprinkhaanzanger en Rietzanger spreken boekdelen. Het grote aantal nieuwe soorten (zoals vele moerasvogels) sinds 1981 of later is hoopgevend, doch de sterke achteruitgang van een aantal soorten zoals de Rietzanger, Fitis en Rietgors kan op zijn minst zorgwekkend genoemd worden. De populatie van de Rietzanger en Rietgors blijft de laatste jaren wel stabiel.

De kokmeeuwenkolonie kan een probleem vormen voor de toekomstige biodiversiteit van het reservaat. Er zou dus een oplossing moeten gezocht worden om deze kolonie eventueel wat in te krimpen. De groter wordende populatie van de Canadese Gans vormt een probleem voor heel wat inheemse soorten. Er moet een halt gezet worden op de sterke toename van deze exoot. Ten behoeve de vele water- en moerasvogels te behouden, zal de verdere verbossing van het moeras ook zoveel als mogelijk moeten tegengehouden worden.

 

Dankwoord

Mijn oprechte dank aan de personen die de vorige inventarisaties tot stand hebben gebracht, nl.

Bert Roels: inventarisatie en verwerking in 1968.

André Verstraeten: inventarisatie en verwerking in 1968, en inventarisatie in 1981.

Geert Braem en Piet Smessaert: inventarisatie in 1981.

Johan De Beule: inventarisatie in 1981, en verwerking gegevens 1968/1981.

Iwein Mauro: inventarisatie in 1992, 1993 en 1995

 

Referenties

- Devos, K. & Anselin, A., 1996. Kolonievogels en zeldzame broedvogels in Vlaanderen in 1994. Rapport Instituut voor Natuurbehoud 96/20, Vlavico rapport 96/01.

- Devos, K. & Anselin, A., 1999. Broedvogels. In: Kuijken, E. (red.), 1999. Natuurrapport 1999. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 6, Brussel.

- Anselin, A., Devos, K. & E. Kuijken, 1998. Kolonievogels en zeldzame broedvogels in Vlaanderen in 1995 en 1996. Rapport Instituut voor Natuurbehoud 98/09, Vlavico rapport 98/01.

- Cramp, S., 1988, 1992. The Birds of the Western Palearctic, Volume 6. Oxford University Press, Oxford.

- De Beule, J., 1982. Broedvogelinventarisatie 1981 in het Molsbroek en onmiddellijke omgeving + vergelijking met de inventarisatie 1968. Stentor 18 (1).

- Foppen, R. & Reijnen, R., 1996. De Fitis Phylloscopus trochilus in de problemen, Afrika in het spel? Limosa 69: 51-56.

- Lust, P., Scheemaeker, F.D. & Gillis, L., 1995. Broedvogelinventarisatie van enkele duingebieden aan de Vlaamse oostkust in 1993. Mergus, 9: 149-450.

- Mauro, I., 1994. Enkele bemerkingen bij nieuwe gegevens over het Porseleinhoen Porzana porzana te Molsbroek/Lokeren (O-Vl.) tijdens het broedseizoen 1992. Oriolus 60 (2).

- Mauro, I. & Craps, C., 1994. Vogels in het Molsbroek te Lokeren in 1992-1993. ’t Meerkoetje 9 (3).

- Mauro, I., 1996. De Avifauna van de Durmevallei 1995. Tringa 2 (dec. 1996).

- Roos, R. & Vintges, V., 1992. Het milieu van de natuur. Stichting Natuur en Milieu.

- Sierdsema, H., 1998. Wegen naar natuurdoeltypen. Ecologische vogelgroepen. Rapport IKC, Natuurbeheer nr. 26, Judels en Birkman, Delft.

- Sovon, 1987. Atlas van de Nederlandse vogels. Sovon, Arnhem.