INLEIDING
In
Vlaanderen is de Steenuil een vrij talrijke broedvogel. In 1989
werd het bestand geschat op zo'n 2000
broedparen (Vercauteren). Gedurende de
voorbije decennia werd echter een daling van het broedbestand
vastgesteld. Zijn voorkeursbiotoop is vooral het kleinschalig
cultuurlandschap, zoals weilanden omzoomd met knotwilgen, oude
boomgaarden en houtwallen. Er wordt gebroed in holten van
knotwilgen, appelbomen, konijnenpijpen, schuren, e.a.
DOEL
EN METHODE
Enkele
medewerkers van de huidige Vogelwerkgroep Durme
& Schelde ( nu geïntegreerd binnen
Durme vzw ) voerden in 1993 een
inventarisatie uit van het grondgebied Lokeren
(6749 ha ). Deze leverde 31 zangposten op. (Mauro)
In
het broedseizoen 1996 toonde een controle van de populatie te Daknam
echter een zorgwekkende daling . Als gevolg hiervan werd eind 1996
een project opgestart door de Vogelwerkgroep Durme
& Schelde, samen met Durme vzw en
Vogelbescherming Waasland. Er werden toen een vijftigtal
munitiekisten tot volwaardige nestkasten omgetoverd en opgehangen.Wegens
technische redenen moesten de nestkasten bovenaan volledig worden
dichtgemaakt. Daardoor is het zogoed als onmogelijk om met
zekerheid vast te stellen of een nestkast bezet is. De nestkasten
werden geïnstalleerd in het noordelijk deel van Lokeren
(Daknam, Eksaarde,
Doorslaar), met
name voornamelijk in de stroken bestemd voor
natuurinrichting van de ruilverkaveling (Eksaarde,
Doorslaar).Het project werd opgenomen
in het Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan (GNOP).
Om
het broedbestand te volgen en het effect van de opgehangen
nestkasten na te gaan, heeft de auteur in 1998 een grondige
inventarisatie verricht van het grondgebied Lokeren.
De gebruikte inventarisatiemethode is deze der
territoriumkartering. Gedurende de maanden maart en april werden
op verspreide dagen telkens tussen 21 en 24 uur zingende mannetjes
in kaart gebracht. Net zoals bij de vorige inventarisaties is ook
gebruik gemaakt van een bandopnemer met imitatiegeluid, doordat
anders een onvolledig beeld verkregen wordt van de populatie.
In
de tekst zal het broedbestand van 1998 vooral vergeleken worden
met de aantallen uit 1993.
RESULTATEN
De
inventarisatie in 1998 leverde 30 zangposten op. Dat is ongeveer
hetzelfde aantal als in 1993. Na 1993 werd echter een sterke
daling vastgesteld met in 1996 slechts een 15-tal zangposten. Op
korte termijn zou er dus kunnen gesproken worden van een
duidelijke stijging. Het gebied rond Doorslaar
toonde de grootste stijging. De telling uit 1993 wees op slechts 1
zangpost, terwijl in 1998 6 zangposten werden vastgesteld. De
populatie van Eksaarde was ongeveer
status quo gebleven, met 10 zangposten
in 1993 tegenover 9 in 1998. Te Daknam
ging de populatie iets achteruit, met 15 zangposten in 1993 en 12
in 1998. Daknam blijft toch de
grootste concentratie bezitten in Lokeren.
De tussentijdse inventarisatie van 1996 leverde echter maar 6
zangposten op. De vraag of de populatie te Daknam
in 1996 zowat ineengestort was of niet zal verder besproken worden.
Het zuidelijk deel van Lokeren kende
in 1998 een lichte terugval. In het ZW-deel
waren enkele verplaatsingen. De twee zangposten uit de Groenstraat
verdwenen zonder duidelijke indicatie van biotoopvernietiging.
|
1993
|
1996
|
1998
|
Aantal
/ 10km² in 1998
|
Lokeren-noord
|
|
|
|
9
|
Daknam
|
15
|
6
|
12
|
15
|
Eksaarde
|
10
|
(6)
|
9
|
6
|
Doorslaar
|
1
|
(?)
|
6
|
6
|
Lokeren-zuid
|
|
|
|
1
|
Heiende
|
1
|
(?)
|
0
|
|
Staakte
|
0
|
(?)
|
2
|
|
Everslaar
|
2
|
(?)
|
1
|
|
Groenstraat
|
2
|
(?)
|
0
|
|
TOTAAL
|
31
|
(?)
|
30
|
4-5
|
TABEL:
Aantal zangposten van Steenuil (Athene noctua)
te Lokeren.
DISCUSSIE
Daknam
De
plotse afname (1996) en terug toename(1998) van het aantal getelde
zangposten te Daknam kan te
wijten zijn aan verschillende zaken. Vooreerst kan het zijn dat de
populatie in 1996 groter was dan er zangposten werden geteld. Toch
blijft het zeker dat op een aantal plaatsen zangposten verdwenen
waren. De vernietiging van het
broedbiotoop zou hiervoor kunnen verantwoordelijk zijn. Er is
echter gebleken dat deze stelling op sommige plaatsen niet opging.
De harde winter van 1995-96 kan daarvoor wel de oorzaak zijn. Op
zijn beurt zou de zachte winter van 1997-98 dan de stijging in
1998 kunnen verklaren. De nestkasten hadden weinig of geen succes.
Slechts 3 van de 12 zangposten lagen nabij een nestkast.
Eksaarde
De
populatie van Eksaarde (1993, 10
zangposten) was in 1998 met 9 zangposten ongeveer status quo
gebleven. Hier werden in 1998 wel 5 van de 9 zangposten
vastgesteld in de buurt van een nestkast. Daar werden wel nog
genoeg potentiële natuurlijke nestplaatsen vastgesteld.
Doorslaar
De
sterke stijging van het aantal zangposten te Doorslaar
( 1 in 1993 en 6 in 1998) lijkt een gevolg te zijn van de
nestkasten. De 6 zangposten werden vlak in de buurt van een
nestkast vastgesteld. Er werden in de omgeving echter ook potentiële
natuurlijke nestplaatsen opgemerkt.
Lokeren-zuid
Het
zuidelijk deel van Lokeren heeft een
minder kleinschalig karakter dan het noordelijk deel, met minder
aaneensluitende rijen van knotbomen. Ook is er meer akkerland
aanwezig. Het is dan ook niet erg verwonderlijk dat er maar enkele
zangposten aanwezig waren.
Nestkasten
-
De Limburgse populatie steeg in de gebieden waar nestkasten werden
opgehangen. De rest van Limburg kreeg een daling te verwerken.(Gabriëls,
Stevens, Van Sanden)
-
Een studie uit West-Vlaanderen (Meulebeke)
kwam tot het besluit dat het geringe succes van de nestkasten aldaar
beperkt bleef tot de weidegebieden, en dat het ophangen van een
nestkast vermoedelijk slechts in de weidegebieden zonder aanwezige
broedplaatsen de meeste kansen biedt voor een succesrijk
broedgeval (Verhaeghe, Van Nieuwenhuyse,
Nollet).
-
In de zeventiger jaren werden in Duitsland veel broedbuizen
opgehangen. De catastrofale teruggang in het bestand kwam daarna
in sommige gebieden tot stilstand; plaatselijk werd zelfs een
toename vastgesteld. Het is daar echter noodzakelijk gebleken, dat
de broedbuizen naar boven ventilatieopeningen hebben om de vorming
van vocht in het binnenste van de holte tegen te gaan (Mebs)
.
BESLUIT
Met
30 zangposten scoorde de Steenuil in 1998 een gemiddelde dichtheid
van ongeveer 4-5 zangposten per 10 km². Deze waarde ligt binnen
het algemeen aangenomen gemiddelde van 3-5 broedparen per 10 km²
(Mebs) .
De
dichtheid van 8 zangposten per 10 km² in het noordelijk deel van Lokeren
compenseerde de lage waarde van ongeveer 1 zangpost per 10 km²
uit het zuidelijk deel.
Uit
de inventarisatie is gebleken dat de Steenuil in Lokeren
voornamelijk tot broeden komt in kleinschalig cultuur- en
weidelandschap. In de meeste gevallen waren in de omgeving van de
zangposten rijen van knotwilgen of andere knotbomen aanwezig.
In
gebieden waar een dergelijk landschap niet voorkomt werden maar
weinig of geen zangposten vastgesteld. Dit verklaart waarom
biotoopaantasting als de belangrijkste oorzaak wordt aangeduid
voor de achteruitgang van de Steenuil. Andere belangrijke oorzaken
zijn; strenge winters, pesticiden en het wegverkeer.
Te
Lokeren zou de oorzaak van de
achteruitgang in 1996 eerder aan een strenge winter kunnen gelegen
hebben. De populatie heeft zich na de zachte winter van 1997-98
terug hersteld ten opzichte van de resultaten in 1993.
In
Doorslaar en Eksaarde
is de kans het grootst dat de nestkasten positieve resultaten
hebben opgeleverd. De resultaten uit Lokeren
tonen wel dat er op plaatsen waar zangposten werden vastgesteld in
de buurt van nestkasten, ook mogelijke natuurlijke nestplaatsen
aanwezig waren. Op bepaalde plaatsen (zoals deze bestemd voor
ruilverkaveling) kunnen deze natuurlijke nestplaatsen nog
verdwijnen. Indien zich zoiets op grote schaal zou voordoen is het
maar te hopen dat de aanwezige nestkasten daar ten volle benut
worden. Een ruilverkaveling heeft namelijk niet alleen negatieve
gevolgen voor de broedgelegenheid, maar ook bijvoorbeeld op het
voedselaanbod. Het feit dat vele weilanden tegenwoordig omgezet
worden in akkerland is een groot probleem voor de Steenuil.
De
auteur stelt voor om, bij het eventueel ophangen van nieuwe
nestkasten in de toekomst, weidegebieden uit te kiezen waar geen
of weinig knotbomen aanwezig zijn. De nestkasten moeten ook
controleerbaar zijn.
In
principe zijn het veiligstellen en de verzorging van aanwezige
broedplaatsen en het scheppen van nieuwe, natuurlijke
broedplaatsen veel belangrijker dan het aanbrengen van nestkasten.
In de gebieden waar dit onmogelijk is kan men
best bovengenoemd voorstel uitvoeren.
REFERENTIES
-
Gabriëls J., Stevens J., Van Sanden
P.(1994), Broedvogelatlas van Limburg, Lisec.
-
Mauro I.(1994), Onderzoek naar het
voorkomen van de Steenuil te Lokeren
tijdens het
broedseizoen 1993, Meerkoetje (JNM).
-
Mebs T.(1987), Uilen van Europa, Thieme.
-
Vergeer J-W.(1995), Vogels van de Rode
Lijst, Vogelbescherming Nederland.
-
Verhaeghe K., Van Nieuwenhuyse
D., Nollet
F.(1996), Studie van Steenuilen in Meulebeke
(W-Vl.), Oriolus
62(1), Wielewaal.
-
Vercauteren P.(1989), Steenuil
p.248-249, Vogels in Vlaanderen, Vlavico.
|